De leden: 3, 4, 5, 6, 8A, 8B, 8C, 8E, 8F hebben allemaal betrekking op kleine schepen. 3, 4 & 5 kun je zonder meer toepassen tussen gelijkwaardige schepen, en dat is de stituatie die het meeste voorkomt in de jachthavens. Lid 8 is lastiger met al die rare bootjes onderling. Toch is het niet zo ingewikkeld; op de plas gaat een zeilboot ook voor een roeiboot of een motorboot. En 8F is feitelijk de bakboord stuurboord regel die we al kennen van de plas. Dus als 3, 4 en 5 geen oplossing geven voor een situatie regelt lid 8 feitelijk dat de regels die we al kennen van de plas ook hier weer worden toegepast. Ik weet dat dit wat kort door de bocht is, maar als je de regels van de plas toepast als 3, 4, & 5 niet van toepassing zijn, gedraag je je in vrijwel alle gevallen conform lid 8 volgens mij.
De overige regels (niet zo veel) regelen zaken tussen grote schepen onderling. Wij hebben daar gewoonlijk niet veel mee te maken behalve dat we een groot schip vrijwel altijd voor moeten laten. En als twee grote schepen hun regels toepassen blijven wij het best maar uit de buurt. Met andere woorden, vergeet lid 7.
@Arno, 6.16 regelt de siuatie bij de uiterton waar de havengeul de hoofdgeul ontmoet, niet de havenopening (de vernauwing) zelf. Over de scheiding van twee vaarwaters is geen discussie meer, tenminste voor zover ik de thread goed inschat? Blijft over hoe we ons behoren te gedragen in de (nauwe) havenmond zelf. Ik denk nog steeds dat artikel 6.07 het antwoord daar op bevat.
En nog maar eens herhaald: Als je het niet zeker weet, of als de tegenligger het kennelijk ook niet weet, gebied goed zeemanschap ons (art. 1.05, een lager nummer en gaat dus voor op art 6), ons zodanig te gedragen dat gevaarlijke situaties worden vermeden, zelfs als we dan regels moeten overtreden.